Rob Kramers werd geboren op 24 januari 1924 in Istanboel, waar zijn vader, die onder Snouck Hurgronje gestudeerd had een lectoraat had in Turks en Perzisch. Zijn interesse om Chinees te gaan studeren werd gewekt door de befaamde Lehrgang van Erich Haenisch, die hij van Prof.Duyvendak te leen kreeg.[1])

 

Het omgaan met Chinese karakters en de eindeloze pogingen, ze te copiëren hield hem, naast zijn schoolwerk, vele uren bezig. Aanvankelijk lag zijn interesse alleen bij de filologie. Pas later kreeg hij ook interesse voor de Chinese filosofie.

Zijn studietijd viel samen met de bezettingstijd 1940-1945, een tijd van toenemende onderdrukking. In die tijd verdiepte zich zijn aangetrokken zijn tot de Christelijke boodschap en de bestemming van zijn leven tot een religieuze dimensie. Ook viel in die tijd zijn bevestiging in een Protestantse kerk waar hij o.a. als collectant met nog echte hengelzakjes fungeerde.

Die combinatie van filologie en geloof legde bij hem de grondslag voor de keus van zijn dissertatie: Schoolgezegden van Confucius. De directe oorzaak daarvan was zijn vriendschap met hun mentor: Tjan Tjoe Som.

Van 1946 tot 1947 verbleef hij met Rockefellers dollars 15 maanden in Amerika, waar hij eerst in Columbia en later in Harvard studeerde, waar het Union Theological Seminary met corypheeën als Paul Tillich en Reinold Niebuhr een trekpleister voor hem waren. Van de sinologen schitterden de steeds bescheiden doorwerkende L.C. Goodrich, en een filologische pietepeuter als Francis Cleaves en van illustere Chinese gast: dr. William Hung, de ontwerper van de Harvard-Yenching indices.


In 1947 keerde hij terug naar Leiden, waar het werk aan zijn dissertatie werd voortgezet, hetgeen langer duurde dan gepland.

Vóór hij vertrok uit Amerika had hij echter al besloten naderhand in dienst te treden van het NBG, en wel in de hoedanigheid van taalafgevaardigde. Zijn voorgangers hadden zich op dit gebied al op allerlei manieren onderscheiden. Dr. Adriani had de talen van Midden-Celebes bewerkt, en zijn schoonvader Hendrik Kraemer, die eigenlijk al heel spoedig zijn rol als taalafgevaardigde ontgroeid was en veelmeer tot adviseur en leidsman van Zending en Kerk uitgroeide. De oorspronkelijke opzet van die functie was de ontsluiting van nieuwe taalgebieden met het oog op de woordver-kondiging. Een heel belangrijke voorwaarde van het werk was voor hem dat naast de bestudering van een taalgebied, ook ingegaan werd op de bestaande levensvormen en cultuurpatronen - iets waarvoor men in de "gewone" zending te weinig tijd nam. Dit maakte het werk attractief voor hem, want niets lag en ligt verder van hem af dan van bovenaf waarheden te staan verkondigen aan mensen, die er niet om hebben gevraagd.

Hij kwam op 17 augustus 1950 in Djakarta aan. Twee dagen vóór de afkondiging van de "Negara persatuan", de éénheidsstaat Indonesië. Zijn werkzaamheden bestonden uit twee delen: een leeropdracht aan de Universiteit van Indonesië voor Sinologie, en het contact maken met de Chinese gemeenschap in het land, in 't bijzonder met Chinese kerkgemeenschappen. In 1951 bracht hij een uitgebreid bezoek aan Soerabaja, waar een grote Chinese gemeenschap bestond en ook een zeer actieve Chinees-sprekende kerk: men had maar liefst 5 kerkdiensten op zondag achter elkaar, alle 5 in een ander dialect! Hier ontdekte hij niet vrijblijvend als toerist te kunnen verblijven, toen hem een jongere vroeg wat hij kwam doen. Hij antwoordde dat hij kwam leren van hun situatie

en leren hoe zij leefden. De jongen antwoordde:"U hebt toch gestudeerd? U bent toch gedoctoreerd? Dan hoeft u niets meer te leren, dan moet u lesgeven en wat doen met wat u tevoren geleerd hebt."

Zijn studenten waren louter Chinese meisjes van goede huize uit de wereld der "peranakans" (in Indonesië geboren Chinezen). Allen op Nederlandse scholen geweest, en niets meer van hun eigen taal en cultuur wetend. Verandering kwam met de komst van Marinus Meijer, die door de diplomatieke en administratieve wol geverfd was. Hij had nl. contact gezocht met het Ministerie van Buiten-landse Zaken en men was overeengekomen, een bijzondere cursus voor Indonesische toekomstige diplomaten, gericht op China, te beginnen. Een aantal is hij later nog tegen gekomen, een heel aantal van hen hebben de weg naar de diplomatieke dienst in Oost-Azië gevonden. Twee van hen leiden nog steeds het sinologisch programma aan de Universiteit van Indonesië.

Deze leerschool, van de taal en vooral ook van de kennis-making met levende mensen die de taal spraken, was erg vormend voor zijn volgende stage: zijn verblijf te Hongkong van 1953 tot 1964 met twee onderbrekingen voor verlof. De eerste behuizing was in het befaamde Church Guest House, zo genoemd omdat het eigendom van de Church of England was - het stond nl. op het terrein van de residentie van de Bishop of Hongkong.


Hongkong was toen een oord vol spanningen en van een grote levendigheid. Er was op de Korea-oorlog zwaar verdiend, tot het Amerikaanse embargo op China daar een eind aan maakte. Daarnaast kreeg Hongkong een grote portie vluchtelingen uit China te verwerken, van alle rangen en standen. Kramers kon daar vooral iets van merken in de wereld van de intellectuelen, die o.l.v. een paar markante figuren aan een geestelijke heroriëntatie bezig waren. Zo kwam hij in aanraking met de stichter van het beroemde New Asia College, professor Ch'ien Mu, een cultuurhistoricus, die al in de republiektijd in China naam gemaakt had. Dit contact bracht bij hem een interesse in focus dat later gebleven is: de moderne Confuciaanse levensbeschouwing. Hij heeft hiervan getuigenis afgelegd in de Engelse publicatie van het Christelijk Studiecentrum dat hielp oprichten en runnen vanaf 1957: "Quarterly notes on Chinese religion and culture". Tegenwoordig heet die publikatie "Ching Feng", en komt iedere 3 maanden uit, zonder dat zijn familie rond de tafel moet lopen om een nummer samen te stellen. Het uitgeven van dat plan vormde een kernpunt van zijn activiteiten. Het centrum, dat onder leiding van Chinese en westerse leiding staat, heeft zich ontplooid als conferentie-centrum en studieoord met eigen publicaties. Ook is er een bibliotheek, die Chinese geestesgeschiedenis en Christelijke theologie bijeenbrengt en waarvan Kramers de grondslag legde.

De eerste twee jaren echter was hij vnl. bezig met de Bijbelvertaling, waarvoor hij door het NBG ondersteund werd. Zijn bijbelvertaler in Hongkong was een Zuidchinese dominee, Lü Chen-chung, bij wie hij regelmatig kwam om vertaalproblemen te bespreken. Hij was als docent werkzaam aan een theologische school, doceerde vooral Nieuwtestamentisch Grieks en daardoor zal zijn voornemen om een nieuwe vertaling van de bijbel te maken zijn gekomen. Een eerste proefversie van zijn NT vertaling verscheen in 1946 in Peking, werd van verschillende kanten zwaar bekritiseerd en leidde tot de herziene versie, die in 1952 in Hongkong uitkwam. Door Kramers voorspraak en van de toenmalige vertegenwoordiger van het Engelse Bijbelgenootschap, Douglas Lancashire -later sinologieprofessor in Auckland - besloot het Engels Genootschap ds. Lü verder te financieren voor een vertaling van het OT. In 1965 is daarvan ook een versie gepubliceerd, een monument van de vasthoudendheid en vastbeslotenheid van deze kleine Bijbelvertaler, die dus al met al zo'n 30 jaar van zijn leven aan niets anders besteedde.

In die tijd hield hij zich, misschien wel als enige Neder-lander, ook bezig met het lot van de kerk in communistisch China. Hij heeft daarvan in die tijd allerlei documenten verzameld en vertaald. Een vroege publicatie van een deel van dit materiaal kwam uit in het Zendingstijdschrift van de N.H. Zending te Oegstgeest, De Heerbaan. Door dit werk raakte hij vertrouwd met de ontwikkelingen in de toen nog jonge volksrepubliek. Wat hem bijzonder interesseerde, was de poging van enige Protestantse kerkleiders om de Chinese kerk uit de klauwen (ook al waren ze erg goed bedoeld) van de zending te bevrijden. Want de communisten wachtten niet met de beschuldiging dat de kerk in dienst van het buitenlandse imperialisme stond. En daarin vond hij het patriotistische motief echt. Aan dit fenomeen kon volgens hem weer de hele vaak tragische geschiedenis van China's afscheid van haar eigen tradities en haar verregaande verwestersing geproefd worden.

De Chinese herbezinning op eigen waarden werd zijn grote interesse in het Study Centre, om aan te zetten tot Christelijke reflectie op haar relatie tot andere culturen en religies of levensovertuigingen, zoals van de neoconfuciaanse filosofen, die deels westers modern geschoolde geleerden waren, die tegen het oppervlakkig modernisme van hun eigen intellectuelen streden, maar met kennis van zaken. Kramers heeft toen veel in volksbuur- ten en op het land rondgezworven en veel tempels bekeken en

volksfeesten meegemaakt, waarbij het soms om nieuwe sekten ging, die dan een syncretistisch karakter droegen.


Tijdens 1962 kreeg Kramers op zijn verlofreis naar Italië een hartinfarct, zodat hij een half jaar in Zeist bleef, voordat hij weer terug ging. Dit incident maakte dat hij in 1981 een hartoperatie moest ondergaan. In mei 1963 maakte hij zijn eerste privé reis naar China om enkele historische bezienswaardigheden te bezoeken die hij door het daarover lezen had leren kennen. Hij kwam tijdens deze reis ook in contact met een paar kerken, die echter geen bijzondere nieuwe informatie gaven over de situatie van de kerk in China. Hij schreef hierover in de China Notes van april 1964.

 

In 1964 vertrok hij naar Zürich, waar hij tot 1984 docent sinologie was aan het Ostasiatisches Seminar der Universität Zürich. In februari 1974 werd hij uitgenodigd om in China een rondreis van zes weken langs universiteiten te maken, om daar aanwezig te zijn bij conferenties over "The case against Confucius in Chinese Universities today". Hij schreef hierover in een artikel voor Wending (jrg. 30, nr 4 juni 1975): China tussen traditie en toekomst: over de anti-Confucius-campagne 1974.

Eveneens in 1974 was hij van 9 tot 14 september een van de deel-nemers aan het oecumenisch Colloquium in Leuven, onder leiding van de Lutherse Wereld Federatie.

Kramers heeft m.b.t. China het volgende gepubliceerd:

-K'ung Tzu Chia Yü, The school sayings of Confucius, 1949.

-On Lü Chen-Chung's New Testament Translation in The Bible Trans lator Vol 5, No.4, October 1954. p.184v.

-De historische achtergrond van de Chinezen overzee, in de Heerbaan no.3 mei-juni 1955. N.a.v. een lezing op de conferentie van Bijbelgenootschappen te Singapore van 26 maart-2 april 1955.

-Communistisch China: een oriëntatie in Wending sept.1959, 14e jaargang.

-Some aspects of confucianism in its adaptation to the modern world p.330v in Proceedings of the IXth International Congress for the History of Religions. In Tokyo and Kyoto 27 augustus-9 september 1958. Uitgegeven in 1960 door de Japanese Organizing Committee for the IX ICHR Science Council of Japan.

-Chinese tradition and the modern world; some present day expres- sions and attitudes in I.R.M. 1961.

-Fleeting Impressions of Church Life, May 1963 in China Notes Vol. ll, No.3 april 1964.

-Mao Tse-toeng en de culturele revolutie (n.a.v. Robert J. Lifton's Revolutionary Immortality) in Wending 1970/71 p.273v. Vertaald naar het Duitse artikel in E.M.Z. 1969 p.197-208.

-Werkelijkheid en visie - China 1974 in Wereld en Zending nr.5, derde jaargang 1974.

-China tussen traditie en toekomst in Wending 1975/76 p.223v.

-Karl Ludwig Reichelt als zendingsman en missionair denker in N.T.T. afl. 4 jrg.14

-China und Konfuzius, artikelen in de TRE (Theologische Realenzyklopädie)

-Der vollkommene Mensch in konfuzianischer und in christlicher Sicht.

-China's opening naar het Westen, Wereld en Zending 1987 nr.4



     [1]       Onderstaande is ontleend aan: R.P. Kramers, Herinneringen aan de voor Zürichse tijd, door hemzelf opgetekend.