Arie Kok
Arie Kok

Arie Kok werd geboren op 9 april 1883 te Goes. Hij groeide op in een Nederlands Hervormd gezin, maar was als jonge man al geïnteresseerd in boeken van Asa Mahan en Andrew Murray. Arie Kok, een ambtenaar bij het postkantoor, bracht een bezoek aan de opwekking in Wales in 1904. Hier raakte hij overtuigd de doop met de Heilige Geest in zijn leven nodig te hebben. Op 2 januari 1908 trouwde hij zijn vrouw Elsje R. Aldenberg (geb. 1887 te Deventer). Acht dagen later, ontving hij tijdens een huisbidstond deze doop met de Heilige Geest. Toen hij zich bij de pinksterbeweging aansloot, keerden zijn evangelische vrienden zich van hem af.

Arie en Elsje waren de belangrijkste medewerkers van Polman. Hun vertrek, als eersten die zich voor de zending hadden aangeboden, werd daardoor als een verlies voor het werk in Nederland ervaren. In augustus 1909 ging het paar naar de P.M.U. trainingsschool in Londen. Na een half jaar voorbereiding aldaar vertrok het gezin Kok begin 1910 naar China. Onderweg stopten zij in Rusland om enige tijd in Dorpat en Reval te arbeiden. [1]) Na overleg met de China Inland Mission en het hoofd van het Britse Bijbelgenootschap, dhr. Amundson, zouden zij, na een gedegen taalstudie, gaan pionieren onder de Tibetanen. Likiang in het noord-westen van de provincie Yunnan, aan de grens van Tibet werd uitgekozen als standplaats. Tegen de tijd dat zij zich daar vestigden kregen zij in 1912 hulp van Elize Scharten.

Likiang was een middelpunt van handelsverkeer naar Tibet. De stammen die daar woonden hadden Tibetaans bloed en werden, net als de Tibetanen, door de Chinezen veracht. Het gebied was nog niet eerder met het evangelie bereikt. De dichtsbijzijnde zendingspost was vijf dagreizen naar het zuiden te Tali. Het duurde geruime tijd eer het vertrouwen van de mensen gewonnen was en de eerste bekeerlingen waren gemaakt. Dit laatste kwam mede door de hoge eisen van de zendelingen. Zij stonden er op, dat bekeerlingen stopten met opium en alcoholgebruik. In kleding, voedsel en woonruimte pasten de zendelingen zich aan bij de plaatselijke levenswijze.


Zodra enige bekeerlingen waren gewonnen richtte Kok een bijbelschool op, waar evangelisten werden opgeleid. Koks strategie om zo snel mogelijk inheemse evangelisten te trainen bleek succesvol te zijn. Vanuit Likiang werden een aantal buitenposten onder leiding van inheemse evangelisten gesticht. Van hieruit werden verscheidene reizen naar Tibet ondernomen.

In 1918 kwam Annie Kok, een zuster van Arie Kok, van Amerika naar Likiang om de kinderen van haar broer les te geven. Zij had haar Geestesdoop ontvangen in 1911 in Amsterdam en was daarna met haar ouders en twee zussen naar Grand Rapids verhuisd.

In 1919 raakte Arie Kok oververmoeid en moest Likiang verlaten. Met hulp van Nederland was het PMU in staat de overtocht naar Europa te betalen. Cecil Pollhill stemde toe dat het gezin Kok, met drie kinderen, voor een rustperiode naar huis zou komen "want Kok had een goede zaak gedaan voor Zijn Meester". Maar het zou uiteindelijk anders uitpakken.
Zijn zuster Annie Kok bleef nog tot 1925 in Likiang.

Vanwege zijn kennis van het Chinees werd hij namelijk op 22 april 1919 kanselier van het Nederlands Gezantschap in Peking en kon hij als zodanig af en toe de zendelingen behulpzaam zijn.

Aanvankelijk zal hij gedacht hebben dat het slechts tijdelijk zou zijn. In februari 1921 plaatste Polman nl. het laatste bericht van Kok in zijn Spade Regen: hij deelde mede, dat hun een dochter geboren was en dat hij zelf weer geheel op krachten is gekomen en zij zich voorbereidden voor hun nieuwe arbeid op het zendingsveld.

Niet lang hierna moet Kok zijn rug gekeerd hebben naar de Pinksterbeweging. Naar het waarom kan men alleen raden. Misschien vanwege de idee bij sommigen, dat hij zijn roeping ontrouw was geworden waarom zij hem derhalve veroordeelden.

Op de ambassade had hij een geweldige carrière. Hij werd bewonderd vanwege zijn linguïstische gaven en op 17 april 1925 werd hij bevorderd tot eerste kanselier. Hij was de gast van vele zendelingen van allerlei denominaties. Hij werd vice-president van de Bible Union of China en tevens van de League of Chinese Christian Churches. Paul van der Laan geeft in zijn studie Winning by losing[2]) aan dat zijn focus geleidelijk verschoof van waar hij voor stond naar waartegen hij was. In toenemende mate zag hij het als zijn plicht te vechten tegen het rijzende tij van het liberalisme in de kerken. Hij publiceerde een paar artikelen[3]) om te waarschuwen tegen een geplande actie van sommige prominente Amerikaanse en Chinese gedelegeerden tijdens de Internationale Zendingsraad in Jeruzalem in 1928.

In de dertiger jaren raakt Kok betrokken bij een kruistocht tegen het liberalisme in de Presbyterian Church of the U.S.A. J. Gresham Machen leidde een groep, onder wie Carl McIntire, die protesteerden tegen de modernistische zendelingen, die werden getraind en ondersteund door de Presbyterian Foreign Missions. Om deze reden richtten zijzelf een zendingsgenootschap op om hun giften veilig te stellen. Gresham Machen vroeg Kok een rapport te schrijven over de situatie in China. Dit rapport verheugde hem zozeer dat hij het als een appendix toevoegde aan zijn boek: Modernism and the Board of Foreign Missions of the Presbyterian Church in the U.S.A..


In dit uitvoerige memorandum heeft Kok gewezen op de sterke invloed die de moderne theologie (Social Gospel) in de twintiger jaren op veel zendingsinstanties en enkele christelijke universiteiten begon uit te oefenen.[4]) Met name de Yenching universiteit werd een bolwerk van het modernisme. Volgens Kok hebben de communisten daar geïnfiltreerd. Hij toont dit aan in bovengenoemde publicatie: "In de jaren 1926/7 was het in Peking bekend dat er docenten verbonden waren aan de Yenching universiteit die sympathiseerden met de revolutie in de Sowjet-Unie en die Sowjet-denkbeelden onder de studenten verbreidden. Deze propaganda werd in het verborgene voortgezet totdat men in december 1927 openlijk naar buiten trad onder de publikatie van 'n maandblad onder de naam China Outlook."[5])     

Dit blad werd uitgegeven door personen die allen verbonden waren aan de Yenching-universiteit in Peking. Het bracht met name pro-Russische propaganda en stond onder Amerikaanse-progressieve leiding. Kok geeft enkele citaten uit dit tijdschrift. De Sowjet-Unie wordt geprezen en de "Imperialistische machten van het Westen" gekritiseerd. De Sowjet-Unie heeft een eenvoudig actieplan voor de Aziatische volken ontworpen: "Werk samen en wordt vrij." Het kapitalisme, zo schrijft een andere scribent, is voor China een grotere bedreiging dan welk ander gevaar ook. Kok laat uitkomen dat het hier niet om enkele uitingen van individuele schrijvers gaat, maar dat het een redactioneel beleid betreft dat de gehele inhoud van het tijdschrift raakt en bepaalt. Over het eerste nummer schrijft Kok: "De gehele trend van het eerste nummer was zodanig dat in verantwoordelijke kringen ernstige verdenkingen moesten bestaan dat de communistische partij erin geslaagd was een cel te vormen in een van de leidinggevende liberale zendingsinstanties van China."[6])

Dit leidde ertoe dat het volgende nummer van The China Outlook niet meer de namen van de redacteuren bevatte. Wel bleef de communistische propaganda door het gehele blad doorklinken. Zo verschenen er artikelen over de toekomst van Rusland, de economische rehabilitatie van Rusland, het imperialistische dilemma van China, etc.

In de zomer van 1928, toen het communisme buitengewoon impopulair geworden was in China, hield het blad plotseling op te verschijnen om pas in november 1928 onder een andere naam te worden heruitgegeven, met ditmaal een Chinese redactie. Maar het blad bleef dezelfde communistische geest ademen en er verschenen "progressieve" artikelen over geboortenbeperking, Lenin, Marx, Rusland, etc. Kok schrijft dat dit nieuwe blad (China Tomorrow) zich richtte op het verspreiden van Sowjet-revolutionaire ideeën onder studenten van christelijke instellingen. Daartoe heeft het religieuze ondertonen. Ook dit blad wordt via de Yenching-universiteit verspreid. Het was duidelijk dat bladen als deze middelen waren waarmede de Russische inlichtingendienst zich bedient om te infiltreren in China.

In een andere publikatie, eveneens besproken door Kok, wordt Lenin de "redder van de massa's" genoemd. Ook hier gaat het om een publikatie die is samengesteld in liberaal-christelijke kring (YMCA en docenten aan zendingsscholen). Behalve over Lenin wordt ook over Jezus gesproken. Hij zou een revolutionare leider zijn geweest en daarmede dus op ongeveer gelijk niveau als Lenin geplaatst kunnen worden!


Het conflict culmineerde in een schisma en de formatie van de "Orthodox Presbyterian Church" in 1936. Deze denominatie speelde een belangrijke rol in de formatie van de American Council of Christian Churches (ACCC) in 1941 waarvan McIntire de eerste president werd.

Kok ging tijdens de tweede wereldoorlog door vele ontberingen en werd om deze reden vrijgesteld van zijn plichten. Hij verliet China in maart 1946, ofschoon hij zijn salaris bleef ontvangen tot zijn officiële pensioen in mei 1948. Hij wijdde zijn tijd verder aan de ACCC. Hij werd aangesteld als president van hun afdeling buitenlandse zaken, in welk bestuur Francis A. Schaeffer secretaris was.

In februari 1948 kwam hij uit Amerika en vestigde zich te Amsterdam om zoveel mogelijk kerken te verenigen in een tegenoffensief van de Wereldraad van Kerken. Een half jaar later werd de International Council of Christian Churches opgericht en werd Kok hun eerste algemene secretaris.

In 1947 was hij reeds begonnen met de maandelijkse publikatie van Getrouw (aan God, aan Christus, aan de Bijbel en aan het historisch Protestants getuigenis). In het meinummer van 1948 werd duidelijk gemaakt dat de Pinkstergemeenten zich niet bij de ACCC konden aansluiten: De ACCC houdt zich afzijdig van Pinksterheiligheids- en dergelijke bewegingen. Deze zijn aangesloten bij de Nationale Associatie van Evangelischen (NAE). Volgens een woordvoerder der NAE zijn er uit de Pinkstergemeenten alleen 400.000 leden toegetreden. Elke keer als de NAE besproken wordt in Getrouw, wordt het lidmaatschap van de Pentecostals naar voren gebracht als een belangrijk bewijs dat samenwerking eenvoudig onmogelijk was.[7]) Koks eigen wortels in de Pinksterbeweging werden zorgvuldig bedekt en nooit vermeld. Hoewel vrienden van zijn achtergrond wisten, wilde hij er niet aan herinnerd worden. Toen in 1950 S.F.H.J. Berkelbach tegen de ICCC schreef,[8]) redeneerde hij dat Koks gereformeerde achtergrond met een lang verblijf in het buitenland hem rigide gemaakt hadden en alleen op antitheses doen richten. P.N. van der Laan probeert deze karakteristieken te verklaren doordat in zijn proces van vervreemding van de Pinksterbeweging hij zich vastgreep aan degenen die in hetzelfde patroon van absoluten dachten en tegelijkertijd zijn verwerping van de Pinksterbeweging ondersteunden. Daarenboven maakte zijn baan op de ambassade in China in een periode van defensieve en conservatieve diplomatie, dat hij er voortdurend op ingesteld was de vijand te observeren en te bevechten. De progressieve was veranderd in een regressieve, het getuigenis in een polemiek en de actie in reactie. Hij kwam over naar Amsterdam om de christelijke eenheid te bevorderen. Hij werd zelfs een christen-kosmopoliet genoemd. In zijn drang zijn mede-christenen te verenigen, herdacht hij de oorspronkelijk oecumenische opmars van de vroege pinkstermensen, maar dit werd verdoezeld door de blikvernauwing die hij ontving door zijn betrokkenheid bij het ultra orthodoxe christendom.[9])

Hij overleed ten gevolge van een hartaanval in Amerika op 7 januari 1951. En werd aldaar begraven in Collingswood, New Jersey. Prof. J.J. van der Schuit schreef een memoriam.



     [1] 'Spade Regen' nummer 14.

     [2] The Question of spiritual Unity: The Dutch Pentecostal Movement in Ecumenical Perspective, diss. 1988, p.90.

 

     [3] De Nederlander van 22 en 30 maart 1928: Modernisme op de conferentie te Jeruzalem.

     [4] J.A.E. Vermaat, Christus of Ideologie? p.386-7.

     [5] A. Kok, "Memorandum concerning Modernism in Missions under the Northern Presbyterian Foreign Board",p. 75-110 in: "Modernism and the Board of foreign Missions of the           Presbyterian Church in the USA", van J.Gresham Machen, 1933. Zie ook: A. Warnaar Jr., Bevorderd tot heerlijkheid, Getrouw 4/7, februari 1951, p.2.

 

     [6] Arie Kok in: Modernism and the Board of Foreign Missions of the Presbyterian Church in the USA, p. 99v (1933). Zie ook noot 33a, p. 504 in "Christus of Ideologie?" van J.A.E. Vermaat.

     [7] A. Kok: De National Association en de American Council, Getrouw 2/6, jan. 1949, p.3.

       Wat zijn de verschillen tussen de I.C.C.C. en de N.A.E., Getrouw 3/1, augustus 1949, p.6.

       De Internationale Raad geconfronteerd met Wereldraad en N.A.E., Getrouw 3/3, oktober 1949, p.2.

       L. Floor, Een kort antwoord op vragen van belangstellenden over het onderscheid tussen I.C.C.C. en de N.A.E., Getrouw 2/12, juli 1949, p.3.

     [8] "De Oecumenische Beweging en de Fundamentalisten", in het Weekblad van de Nederlandse Hervormde Kerk 34/18, 5 juni 1950, p.2. Berkelbach van der Sprenkel was toen de president van de Oecumenische Raad van Christelijke Kerken in Nederland. In een serie artikelen in Getrouw, later gebundeld in de brochure: "Schriftverzaking en Schriftgeloof", gaf Kok uitvoerig repliek aan zijn adres.

     [9] Op cit., Paul N. van der Laan