Vereeniging ter bevordering des Christendoms onder de Chinezen

 

Deze vereniging werd opgericht tijdens de constituerende vergadering op 7 november 1850, geopend en geleid door Josua van Eik. Er waren afgevaardigden van 14 mannenverenigingen. De presentielijst is bekend. Verreweg de meesten van wie er op voorkomen kan men terecht brengen. Er waren veel predikanten onder: Hervormde als Anspach van Deventer, Beets van Heemstede, Erdbrink van Zutphen, Roldanus van Schiedam, Snouck Hurgronje van Middelburg en Van Toorenenbergen van Vlissingen; Waalse, als Dompierre de Chaufepié van A'dam en Chantepie de la Saussaye van Leiden; de Episcopaalse predikant Jamieson, een vriend van Da Costa; Remonstrantse, als Stuart van A'dam, Cohen Stuart van Alkmaar en Van Teutem van Rotterdam. Opmerkelijk was de belangstelling van Lutherse zijde, die waarschijnlijk eensdeels daarmee verband houdt, dat Gützlaff Duitser was, en anderdeels, dat de Luthersen toentertijd nog geen eigen zending bezaten. Behalve Evangelisch-Lutherse predikanten als Lentz van A'dam, Broens van Delft en Westhoff van Nijmegen en een enkele Hersteld-Lutherse als Helwig van Zwolle, waren er ook de hoogleraren Domela Nieuwenhuis (de vader van de anarchist) en Millies.

Laatstgenoemde was in de actie voor China een van de meest op de voorgrond tredende figuren; hij had het in 1848 opgenomen voor het Zendelinggenootschap. Vanzelf was ook Hiebink, de directeur van het Zendingshuis, aanwezig en Ledeboer, bestuurder van het Genootschap, de gastheer van Gützlaff. Ledeboer was geen theoloog, evenmin als De Bruyn Kops, burgemeester van Haarlem en Roorda van Eysinga, groot kenner van het Maleis en het Javaans. Ook geen theologen waren de Amsterdamse heren Van Eik, Koenen, Gregory Pierson en Teding van Berkhout. Da Costa, die met zovelen relaties had, was niet aanwezig; ofschoon hij grote belangstelling voor Gützlaff getoond had, heeft hij zich met de Vereniging, die nu gesticht werd, nooit ingelaten; mogelijk, omdat hij niet met Groningers samenwerken wilde. Afgevaardigden uit de stad Groningen waren er op deze vergadering niet, wel op de volgende. 
Er is ter vergadering veel te doen geweest over de formulering van de doelstelling. De benamingen, die men alvast voorlopig in Amsterdam en Rotterdam gegeven had, werden niet bestendigd. Hierbij neme men in aanmerking dat Gützlaff zelf tegen het einde van zijn verblijf hier te lande, mogelijk om aan de veelvuldig geopperde bedenking dat wij toch in de eerste plaats ons aan de bevolking van onze eigen koloniën moesten gelegen laten liggen, tegemoet te komen, aan ons speciaal de bearbeiding van landen ten Zuiden van China en van de Chinezen in onze Oost-Indische bezittingen toegewezen had.


De gekozen naam geschiedde ook i.v.m. de hangende moeilijkheden. Sommigen hadden moeilijkheden tegen "onbepaalde aansluiting" aan de Chinese Union. Wel verhieven zich stemmen ten gunste daarvan: Dr Van Teutem bepleitte de boven vermelde zienswijze van Rotterdam en ds Van Toorenenbergen sloot zich bij hem aan, in dezelfde geest sprekende als Doedes aan Koenen geschreven had. Doch zover wilde men niet gaan. Men kon zich beter verenigen met Beets, die zijn instemming betuigde met de algemeen gehouden formulering, daar deze de mogelijkheid open liet om, zo er ongunstige berichten kwamen omtrent de Vereniging te Hongkong of zo deze ontbonden mocht worden, het zendingswerk op andere wijze voort te zetten. Ten slotte werd de voorgestelde naam aanvaard en het doel als volgt omschreven: "De voortplanting in China en in de naburige landen, door aansluiting aan de thans te Hongkong gevestigde Chinese Vereniging o.l.v. Dr Gützlaff, of langs andere wenselijk geoordeelde wegen te bevorderen".

Ook Gützlaffs zendingsmethode kwam op de vergadering ter sprake. Koenen meende, dat deze gericht was op de algemene of nationale bekering der Chinezen en dat men hieruit alles verklaren moest wat op zijn werk betreffende de uitzending en de doop was aan te merken; hij was van oordeel, "dat de ware bekering ene individuele, niet die der massa is, en dat zij alleen bedoeld mag worden". Men moest niet rijp en groen aannemen en zich meer de degelijkheid van de arbeid dan de grote uitbreiding ten doel stellen. Tegen deze beschouwingen kwam ds. Westhoff op. Hij juichte het werken op gehele natiën als iets groots en Apostolisch toe. Gützlaff bewees door zijn methode een groot man te zijn. Ook Paulus, Bonifatius en de Reformatoren bedoelden de massa's. "De individuele bekering gaat te langzaam voor het verbeteren van gehele volkeren. Toegebracht op het geloof, worden zij verder tot het individuele opgeleid en ontwikkeld."